Instelling van de Commissie Onderzoek naar binnenlandse afstand en adoptie in de periode 1956–1984
Besluit van de Minister voor Rechtsbescherming van 30 september 2022, nr. 4188692, houdende instelling van de Commissie Onderzoek naar binnenlandse afstand en adoptie in de periode 1956–1984 (Instellingsbesluit Commissie Onderzoek naar binnenlandse afstand en adoptie in de periode 1956–1984).
TOELICHTING
In de periode tussen de Tweede Wereldoorlog en het midden van de jaren zeventig werd in veel landen een beleid gevoerd waarbij kinderen uit verondersteld problematische gezinssituaties blijvend werden ondergebracht bij adoptieouders. In het najaar van 2014 stelde Kamerlid Volp (PvdA) Kamervragen over de aard en omvang van deze vorm van adoptie in Nederland. De toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie Van der Steur gaf vervolgens in september 2015 opdracht tot een verkennend onderzoek naar (de gevolgen van) de afstandspraktijk in Nederland in de periode 1956–1984. Motivatie voor deze afbakening in periode is de invoering van de Adoptiewet in 1956 – de oudere praktijk van pleegzorg werd daarmee losgelaten – en invoering van de Wet Afbreking Zwangerschap in 1984, waarmee abortus gaandeweg een toegankelijkere uitweg werd. Het door de Radboudgroep uitgebrachte rapport van dit verkennende onderzoek1 was voor Kamerlid Bergkamp (D66) aanleiding om te verzoeken om een diepgaander onderzoek naar binnenlandse adopties waarbij in ieder geval ook de problematiek van de afstandsvaders en afstandskinderen in beeld zou worden gebracht. Toenmalig Minister Dekker voor Rechtsbescherming heeft op 18 januari 2019 een dergelijk diepgaander onderzoek naar binnenlandse afstand en adoptie 1956–1984, toegezegd
2. Om recht te doen aan de betrokken moeders, vaders, volwassen afstandskinderen en geadopteerden, is het van groot belang dat de geschiedenis van het hele systeem van binnenlandse afstand en adoptie wordt onderzocht en beschreven. Een onafhankelijke commissie wordt nu ingesteld om onderzoek te doen naar de geschiedenis van het systeem van binnenlandse afstand en adoptie. Bij brief van 16 juni 2022 aan de Tweede Kamer is gemeld dat prof. dr. Micha de Winter, emeritus hoogleraar Maatschappelijke opvoedingsvraagstukken aan de Universiteit Utrecht, die in de periode 2016–2020 voorzitter was van de Commissie Onderzoek naar Geweld in de Jeugdzorg, bereid is gevonden de rol van voorzitter van deze onderzoekscommissie te vervullen. De commissie zal verder bestaan uit deskundigen op het gebied van jeugdrecht (prof. mr. drs. Marielle Bruning), geschiedenis en theorie van de psychologie (prof. dr. Trudy Dehue, psychotrauma (prof. dr. Trudy Mooren) en kinderbescherming (prof. dr. Carol van Nijnatten). De commissie zal gedurende twee jaar onderzoek doen. Haar werkzaamheden vangen aan op 1 oktober 2022 en eindigen uiterlijk op 1 oktober 2024. De duur van twee jaren biedt de commissie voldoende ruimte voor gedegen wetenschappelijk onderzoek en biedt tegelijkertijd op overzichtelijke termijn uitzicht op een rapport over de geschiedenis van de Nederlandse afstand en adoptie hetgeen voor de betrokken moeders en vaders die inmiddels op hoge leeftijd zijn, van belang is.
De commissie zal haar werkzaamheden volledig onafhankelijk verrichten. Met het oog op die onafhankelijke positie zullen zowel huisvesting als bedrijfsvoering van de commissie buiten het departement worden georganiseerd. De minister stelt op basis van een door de commissie te overleggen raming van de kosten een budget ter beschikking aan de commissie. Uitgaven door de commissie worden geacht plaats te vinden binnen het toegekende budget.
De commissie zal gebruikmaken van een multi-methodische aanpak waarvan archiefstudie mediaon- derzoek en onderzoek naar de mondelinge geschiedenis (oral history) onderdeel uit zullen maken. De commissie besteedt in haar onderzoek in ieder geval aandacht aan de volgende aspecten en beschrijft deze in het uiteindelijke onderzoeksrapport:
- de praktijk van binnenlandse afstand en adoptie in de periode van 1956 tot aan 1984;
- de rol die verschillende betrokkenen destijds bij binnenlandse afstand en adoptie hebben gespeeld, waaronder de overheid, relevante maatschappelijke organisaties, zoals destijds de raden voor de kinderbescherming, en de samenleving zèlf (civil society);
- de sociale, culturele en maatschappelijk context waarbinnen het systeem, bedoeld in het eerste lid, heeft gefunctioneerd en de mechanismen die bij de praktijk van afstand en adoptie een rol speelden.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind